Onder de mat
Veel stamgasten zijn er al overheen gelopen, maar weinigen hebben het echt zien liggen. Dat kleed moet er al hebben gelegen toen ik hier voor het eerst binnen stapte. Vanaf mijn kruk aan het einde van de bar heb ik een goed overzicht over mijn stamkroeg en iedereen die er binnen komt en vertrekt. Ze nemen het stof en de modder van de straat mee naar binnen en geven dat af aan het kleed dat bij de deur ligt. De eigenaar van het café heeft het in de vrije ruimte tussen de tafels gelegd, misschien om het gestommel van zijn gasten wat te dempen, misschien om bij slecht weer ervoor te zorgen dat niet de hele vloer nat wordt. Ik heb het de waard nooit gevraagd, maar hij heeft het er in elk geval niet neergelegd om de zaak wat meer aankleding te geven. Want zo lang als ik het me kan herinneren ligt dat stuk tapijt met de verkeerde kant onder.
Het is avond. De kroeg stroomt stilletjesaan vol, de bar stroomt vol, de glazen stromen vol. Alleen de kruk naast me is nog leeg. Er komt een vrouw binnen, alleen. Die gaat vast niet aan een tafeltje zitten. Ze kijkt inderdaad mijn richting uit, naar de nog onbezette plaats naast mij. Dan komt ze in beweging en ze gaat naast me zitten. De barman krijgt als eerste haar aandacht. Terwijl haar bestelling ingeschonken wordt begin ik een gesprek met haar. Ze praat terug, lacht om mijn grappen, drinkt haar consumptie. Ook in de rest van de bar is het gezellig. De tafels om het kleed heen zijn ook allemaal bezet. Er loopt iemand met een bestelling terug naar zijn plaats. Hij blijft even met zijn voet achter het kleed hangen. Een punt van het tapijt krult omhoog en valt meteen weer op zijn plaats. Ik staar over de schouder van mijn gesprekspartner. In de korte tijd dat het kleed los was van de grond zag ik dat de houten vloer eronder niet doorloopt. De vloer onder het tapijt glanst, alsof het kleed niet een paar houten planken maar een spiegel bedekt. Ik ken wel mensen die thuis tapijten aan de muur hebben hangen, maar spiegels op de grond ben ik nog nooit tegen gekomen. Helemaal al niet in een kroeg.
Veel heb ik niet van haar verhaal gemist, daar is het het gesprek niet naar. Toch staat ze op met de mededeling dat ze even naar het toilet moet. Ik glimlach in mezelf, want ze neemt mooi haar drankje mee. Ik draai me weer om naar de bar en laat mijn gedachten dwalen over het omgekeerde kleed.
Het is bijna sluitingstijd. Een laatste klant stommelt naar het toilet. Als ook de waard even naar achteren is sta ik op en loop naar het kleed. Ik kijk neer op de stugge onderzijde van het tapijt. Het is groot genoeg om een luik met een trap te verbergen, maar dat doet het niet. Wat het wel doet is ondersteboven liggen en een spiegel verbergen. Misschien heeft het ene met het andere te maken. Misschien ook niet, maar het vraagt in elk geval om een nadere inspectie.
Ik ga op mijn hurken zitten en til de hoek op waar eerder deze avond een klant met zijn voet achter bleef haken. Het is een spiegel. Ik zie onder de mat het interieur van een café, maar dan ondersteboven. Ik zie een plafond dat geel ziet van de rook, muren met schilderijtjes en af en toe grappig bedoelde affiches. Ik houd mijn hoofd nog iets schuiner en zie ook de deur die naar de straat leidt. Er staan lege tafels en stoelen en lege bierglazen ten teken dat de laatste klanten net vertrokken zijn.
Ik knipper onwillekeurig met mijn ogen en voel me plotseling helemaal nuchter worden. Het kleed glijdt vantussen mijn vingers als ik wankelend probeer op te staan. Met een mouw veeg ik het zweet dat opeens op mijn voorhoofd is verschenen weg en kijk het interieur rond waarvan ik daarnet het spiegelbeeld onder het tapijt zag.
Ik kan de tafels, stoelen en de deur niet hebben gezien omdat het spiegelbeeld van het kleed er voor moet hebben gezeten.
“Zeg, waar heb je dat kleed eigenlijk vandaan?”
“Mwuh, geen idee. Volgens mij lag het er al toen ik de toko overnam.”
“Niet om het één of ‘t ander hoor”, mengt de andere bargast zich in de discussie, “Maar wat mij betreft had je dat vod er allang uit moeten gooien”.
De waard kijkt ongeïnteresseerd in zijn richting.
“Dat patroon en die kleuren, oranje en bruin, zelfs tussen al die aftandse meubels die je hier hebt is het nog steeds, hoe noem je dat, gewoon té retro.”
“Zeg maar gewoon lelijk”, beaamt de eerste.
Hij werpt een blik op het kleed bij de deur. Het zeshoekige patroon dat het tapijt met een doolhofachtige structuur siert is inderdaad alles behalve hip. Maar om nu te zeggen dat het een vod is. Hij is moe en wil de bar sluiten. Hij heeft even geen zin in klanten die de binnenhuisarchitect uit zitten te hangen.
“Bovendien”, de man leegt zijn glas met een laatste slok, “Ik heb nooit gesnapt waarom dat kleed onder een glasplaat moet liggen. Als ‘s winters de mensen met sneeuw aan hun schoenen binnen komen of als iemand een keer wat bier morst, dan vraag je gewoon om glijpartijen!”
Hij glijdt van zijn kruk af. Ook de andere klant maakt aanstalten om te vertrekken. Dan pas hebben ze in de gaten dat de barman nog steeds langs hen heen in de richting van het kleed staart. Tegelijk draaien ze hun hoofd om. Ze zien nog net dat een punt van het tapijt terug op zijn plaats valt. Het vreemde is dat het net leek alsof het tapijt daarvoor naar onderen was opgetild.
Ik moet echt heel nodig op zoek naar een andere stamcafé.
En wederom met dank aan Francis
Lees haar versie op blogstory’s space