Wolkenwereld
De eerste keer dat ik in de wolkenwereld verzeild raakte was dat per ongeluk, uiteraard. Ik materialiseerde in een wereld zonder vaste grond onder mijn voeten en hing gewichtloos tussen de mistflarden. Gelukkig kwam ik er snel genoeg achter hoe ik terug kon keren naar mijn eigen wereld, nog voordat de paniek echt toesloeg.
Mijn tweede uitstapje liet een tijdje op zich wachten. Ik ging ondertussen naar mijn werk, schreef aan mijn beleidsstuk, lunchte in een hoek van de kantine en hoorde hoe mijn collega’s het hadden over de reorganisaties. ’s Avonds keek ik in gezelschap van een magnetronmaaltijd naar het journaal. Stijgende huizenprijzen, rellen in een asielzoekerscentrum, oorlog in het Midden-Oosten. Ik had daarna vaak nog maar weinig zin om op te blijven voor een film of een boek. Ik had tijd nodig om mijn ontdekking van de nieuwe wereld te verwerken. Het vinden van een naam ervoor voelde als een onderdeel van het proces om het een plaatsje te geven. “Wolkenwereld” was eigenlijk een tijdelijke naam, een woord bedoeld als aanduiding voor de wereld achter de doorgang die ik voor mezelf kon gebruiken totdat ik een betere had gevonden. Maar van een betere is het nooit gekomen. Ondanks de lullige klank die het had, klonk het op een gegeven moment beter dan welke alternatieve naam ik ook kon bedenken. “Wolkenwereld” bleef het dus.
Het beleidsstuk waar ik maanden op gezwoegd had werd door mijn afdelingshoofd verworpen en elke dag keek ik meer uit naar de wereld waar ik, zwevend in de bijna tastbare nevelen, de omgeving naar eigen inzicht kon herscheppen. Door de afwezigheid van vaste grond onder mijn voeten was me voortbewegen niet mogelijk. Had ik bijvoorbeeld een stoel nodig, dan moest ik er niet naar op zoek gaan, maar er zelf eentje uit de wolkenmassa maken. Wilde ik een bijzettafeltje, dan schiep ik er één uit de nevelflarden met een paar bewegingen van mijn handen en wilde ik terug naar huis, dan was een cirkelende beweging van één arm al voldoende om een doorgang uit de wolken om me heen op te roepen.
Zo werkte het hier en ik was er gelukkig. Maar toch bleef het gevoel dat er iets miste knagen, dat mijn nieuwe wereld nóg perfecter kon. Toen is het echte experimenteren begonnen. Ik begon spullen mee te brengen uit mijn eigen wereld. Eerst scheerschuim. Dat leek nog het meest op de substantie waar de nevel in de Wolkenwereld uit bestond, dus meende ik dat het niet zo veel kwaad kon. Ik mengde, kneedde en probeerde nieuwe vormen uit. Om grotere dingen te kunnen maken nam ik een schepnet mee. Nog een bus scheerschuim. Een ventilator, op batterijen uiteraard. Ik denk dat het mis is gegaan bij de bus haarlak. Tijdens mijn voorlaatste bezoek had ik al het idee dat de wolkenplukken om me heen iets verder van me af hingen, dat de mist iets ijler was dan voorheen en de cirkel blauwe lucht boven me iets groter. De dag erop riep mijn afdelingshoofd me bij zich. Zonder veel omhaal vertelde hij me dat de afdeling moest inkrimpen. Ik zou nog een week kunnen blijven. Ik heb die week weinig meer gedaan. Toen ik genoeg uit mijn lethargie was geklommen, nam ik mijn schepnet en liet me in de doorgang zakken. De cirkel blauwe lucht was duidelijk groter geworden, de afstand tot de wolkensubstantie om me heen ook. Om precies te zijn iets meer dan een schepnet- en armlengte.
Ik merkte dat mijn paniek was verdwenen en langzaam over was gegaan in iets dat op berusting leek. Ook was ik mijn schepnet kwijt. Ik dacht aan hoe mijn bureau na het weekend leeg zou blijven. Ik dacht aan mensen die pas na maanden na hun dood in hun woning werden aangetroffen en kon niets anders doen dan kijken hoe de nevelplukken, vermengd met resten schuim en lak, zich langzaam maar zeker verder van me verwijderden, oplosten, net zo lang totdat alles om me heen een diepe kleur blauw zou zijn.