Spraakappel
Tijdens de daling hield hij het huis dat aan de tuin grensde nauwlettend in de gaten. Daarom zag hij de duif pas toen hij ernaast op de tak neerstreek.
“Wat doe jij hier,” zei de duif opgelaten, “Ik ken jou niet. Wie ben je?”
Hij keek terug, niet van plan zich te laten intimideren.
“Ik zit hier even op de uitkijk. Wees maar niet bang, het duurt niet lang.”
De vogel zat duidelijk niet op zijn gemak, want hij merkte dat hij hem in de gaten bleef houden.
“Ik ben Merel,” zei hij vriendelijk, “Hoe heet jij?”
De vogel keek hem stuurs aan.
“Ik ben Duif,” zei hij uiteindelijk.
Merel keek hem afwachtend aan. Dat de vogel een duif was, dat zag hij ook wel.
“We heten hier allemaal Duif,” verklaarde de ander.
Boven hen klonk gekwetter. Merel keek naar boven.
“Dus zij heten ook Duif?”
“Nee, dat zijn koolmezen,” zei Duif kortaf.
Merel wierp nogmaals een blik naar de twee lawaaimakers.
“Ah, Kool en Mees. Schattig.”
Duif verzette krampachtig een poot en knipperde nors met zijn ogen.
“Als je wilt kan ik je wel vertellen waarom ik je tuin in gevlogen ben.”
“Onze tuin.”
“Akkoord, jullie tuin,” verbeterde Merel zichzelf. “Houdt ‘jullie’ alle duiven en koolmezen in deze tuin in?”
“En zij daar beneden.”
Onder hen zat bij de stam een poes met grijze strepen vol interesse naar beide vogels op de tak te kijken.
“O, ik begrijp het.” Hij beloofde zichzelf in het vervolg iets meer op zijn omgeving te letten als hij een vreemde achtertuin in vloog. “Bedankt dat je me er op wijst.”
“Geen dank.”
Het gesprek leek een kalmerende invloed op Duif te hebben, al bleef deze wel continu het stukje gras onder de boom in de gaten houden. De poes leek nog niet van plan iets te ondernemen. Ze zat nonchalant met half gesloten ogen de stam te bekijken.
“Zie je die fruitschaal daarbinnen?”
Door één van de ramen was een tafel te zien waar een rijkelijk gevulde schaal op stond.
“Als het goed is staat die schaal daar nog maar net,” hij keek richting Duif, “Klopt dat?”
“Geen idee. Kan best.”
Duif had waarschijnlijk het afgelopen uur alleen de poes in de gaten zitten houden. Als hij zo’n last van dat beest had, waarom was hij dan niet naar een andere boom verhuisd?
“Waarschijnlijk wel dus,” concludeerde hij, “Ik herken de appel die er bovenop ligt.”
Duif waagde even een blik naar het huis. Appels zagen er toch allemaal vrijwel hetzelfde uit?
“Ik ben één van de mensen vanaf de markt naar hier gevolgd. Op de markt staat altijd een kraam met geweldig lekkere kersen, maar vandaag was het ander fruit dat mijn aandacht trok. Die appel daarbinnen lag in de kraam ook bovenop de stapel, maar dan als een klein groen appeltje.”
Duif haalde zijn blik nogmaals even van de poes die zichzelf zat te wassen af. De appel bovenop de stapel had blosjes en was alles behalve klein te noemen.
“Heb je wel eens gehoord van de voorspelling over de spraakappel?”
Duif was nog steeds met hele andere dingen bezig. Waarschijnlijk niet dus.
“Nou, de vorm van de appel, de plaats, de plotselinge groeispurt,” Merel’s kraaloogjes begonnen te glimmen, “Dit – is – die – appel.”
In het huis was opeens wat leven te bespeuren. Een jongetje liep naar de tafel en pakte de appel.
“O, kijk,” Merel wipte opgewonden op en neer, “Nu gaat het gebeuren.”
Duif keek ook gespannen naar het raam. Wat ging er gebeuren? Ook poes had in de gaten gekregen dat er wat op handen was. Ze deed in elk geval niet meer alsof ze het tweetal niet in de gaten hield.
“Wat houdt die voorspelling eigenlijk in,” vroeg Duif op voorzichtige toon.
“Als je van de appel eet neemt het de taalbarrières voor je weg.” Merel’s blik was nog steeds naar het huis gericht, hoewel het jongetje alweer uit het zicht verdwenen was. “En dan bedoel ik ook echt álle taalbarrières.”
De ogen van Duif werden groot. “Alle?” Even bleef hij met geopende snavel zitten. “Je bedoelt toch niet dat hij ook …”
“Als dat jochie zo meteen naar buiten komt, dan kan hij precies verstaan wat wij zeggen.”
Duif had zijn snavel weer gesloten, maar wist duidelijk nog niet wat hij ervan moest denken.
“Het zal niet lang meer duren voordat we weten of die vogel geen onzin zit te verkopen.”
Beiden keken met een ruk omlaag.
“Rond deze tijd komen zijn vriendjes langs,” vervolgde poes, “Meestal gaan ze voetballen.”
Aan de onthutste Duif te zien sprak poes niet zo vaak direct met de vogels in de tuin.
“Eh, ja,” stamelde Duif, “Dat klopt. Dat is hun lievelingsspelletje.”
“Zeg, die mogelijkheid om met dieren te kunnen praten, werkt dat ook twee kanten op? Kunnen wij hem ook verstaan? En hoe lang werkt die appel eigenlijk? Is het effect blijvend?”
Merel zag het jongetje weer even in beeld verschijnen. De appel was al half op.
“Volgens de voorspelling is de werking maar tijdelijk. De uitwerking houdt ongeveer net zo lang aan als dat een ekster nodig heeft om drie hele appels op te eten.”
Poes dacht even na. “Om en nabij de anderhalf uur dus.”
In het huis klonk opeens gestommel. Het jongetje rende langs het raam, gevolgd door een groepje kinderen.
“Daar zul je zijn vriendjes hebben. Zo meteen zullen ze wel de tuin in komen.”
Een tijdje gebeurde er niets. Zelfs de koolmezen hielden zich koest.
Poes was de eerste die de stilte verbrak. “En? Hebben ze de bal al gepakt?”
Merel tuurde gespannen naar het raam. “Ze zijn nog steeds binnen. Ze zitten op de grond ergens naar te kijken.” Hij knipperde een paar keer. “Ik heb geen idee wat ze aan het doen zijn.”
Even klonk er het geluid van nagels in boomschors en Duif klapwiekte geschrokken toen opeens poes onder aan de tak hing.
“Laat mij d’r eens even bij.”
De hyperventilerende Duif negerend trok poes zich op de tak. Hoewel Duif tussen hen in zat maakte Merel voorzichtig de afstand tussen hem en het gestreepte roofdier iets groter.
“Ojee,” zei poes opeens bezorgd, “Dit is niet goed.”
Merel waagde voorzichtig even een blik naar het huis. Duif zat nog steeds als verlamd voor zich uit te kijken.
“Ze zijn met de Xbox aan het spelen.”
Hij keek haar met een mengeling van verbazing en bezorgdheid aan.
“Ze doen een partijtje FIFA Soccer,” verduidelijkte poes.
“FIFA sokken?” probeerde Merel.
“Een potje virtueel voetbal.”
Nog steeds die vragende blik.
“Zie het als een voetbalwedstrijd in de woonkamer,” zuchtte poes, “Maar dan zonder bal. Ga er maar van uit dat ze voorlopig niet naar buiten zullen komen.”
De ademhaling van Duif was nog steeds kort en gejaagd. Merel keek teleurgesteld naar het groepje kinderen dat zich binnen duidelijk zat te vermaken.
“Hoe lang duurt zo’n spelletje binnenvoetbal,” vroeg hij uiteindelijk.
“Exclusief de verlenging? Anderhalf uur.”
Poes rekte zich uit en maakte zich gereed voor de afdaling.
“Jammer van die appel, jongens.”