Schiet of ik lach

De klok van het kerkje slaat elf keer. De hoofdstraat van San Tank is uitgestorven. Benson loopt met langzame passen naar het midden van de straat. Aan het einde van de straat ziet hij nog iemand die hetzelfde doet. De andere man is gekleed in een even stoffige broek, maar daar houdt elke gelijkenis met hemzelf mee op. Over zijn schouders draagt de ander een veelkleurig gestreepte poncho en zijn lange zwarte haren gaan schuil onder een bolvormige hoed. Op hetzelfde moment als hij heeft de ander het midden van de straat bereikt. Zijn laarzen schuiven met een schurend geluid door het zand als hij zich naar zijn tegenstander draait. Met een nijdig gebaar gooit hij zijn hoed van zich af. Dan slaat hij de rechter flap van zijn lange bemodderde jas naar achteren. De man aan het einde van de straat doet hetzelfde met zijn poncho en Benson ziet even de schittering van het pistool in zijn holster. Kijk eens aan, een linkshandige indiaan. Die heeft hij nog niet gehad.

De hoofdstraat is minder verlaten dan hij lijkt. Achter een aantal ramen houden gespannen gezichten de straat in de gaten en in portieken hangen ongeschoren lui rond. Met enige teleurstelling hebben zij vastgesteld dat de tegenstander van hun hoofdman zelf op is komen dagen. Het is altijd een deel van de pret om het slachtoffer uit zijn hotelkamer te moeten sleuren of hem van één van de sluipweggetjes rondom het stadje te moeten oppikken. Maar deze man weet zijn waardigheid tot het einde te bewaren. En uit ervaring weten ze dat het einde er heel snel aan zit te komen.
Benson lijkt vandaag wat uit zijn hum. Hij ziet er vastberadener uit dan anders, maar zijn gezicht staat op zwaar weer. Normaal geniet hun baas zichtbaar van een duel, maar vandaag kan er geen lachje vanaf.

De wind blaast wat gedroogd gras door de straat. De seconden verstrijken.
 

Ingewijden in het pistoolduel weten dat degene die als eerst zijn wapen trekt meestal degene is die gaat verliezen. Het is het spel van de stalen zenuwen. Iemand die zijn pistool als eerste trekt heeft zichzelf het minst in de hand en daarmee de grootste kans mis te schieten.
Benson weet dit. Hij heeft genoeg ervaring en zal daarom altijd als laatste zijn wapen trekken. Daarnaast zorgt hij er voor dat hij iets heeft om zijn opponent mee af te leiden.
Een oplettende door Benson uitgedaagde tegenspeler zal zich afvragen waarom het duel om elf uur gehouden moet worden. De gebruikelijke tijd om dit soort ruzies te beslechten is midden op de dag, om twaalf uur, het tijdstip waarop je het langst moet wachten totdat de slagen van de klok zijn uitgestorven. Benson heeft bepaald dat in San Tank de duels een uur eerder worden gehouden. De zon staat dan nog niet pal boven je. Op het moment dat zijn tegenstander zijn pistool trekt kantelt hij zijn hoofd iets naar achteren en schenkt hij zijn tegenstander een gulle glimlach. De mensen die hij uitdaagt overnachten altijd in het hotel aan het begin van de straat. Vanaf de ingang lopen ze zonder uitzondering in een rechte lijn naar het midden van de weg en naar goed gebruik wachten ze allemaal totdat de kerkklok klaar is met zijn elf slagen. Net als hij staan ze altijd op precies dezelfde plaats en daardoor weet hij in welke stand hij zijn hoofd moet houden om het zonlicht via zijn gouden tand in de ogen van zijn tegenstander te laten vallen. Het is maar een kleine glinstering, maar de aarzeling die het teweeg brengt is lang genoeg voor hem om het genadeschot te kunnen lossen. Het is de best bewaarde practical joke van het Westen. Niemand van de vreemdelingen waar hij het tegen op heeft genomen heeft de grap ooit na kunnen vertellen.

Iedere week probeert hij minimaal vier vreemdelingen uit te dagen. Hij is van mening dat hij dit zijn publiek verschuldigd is. Gisteren was het een makkie om zijn slachtoffer uit te kiezen. Hij heeft een bloedhekel aan indianen. Hij veracht ze stuk voor stuk. Het enige goeds wat die wilden nog kunnen doen is oprotten zodat zij eindelijk eens iets fatsoenlijks met dit land kunnen doen. Tegen het einde van de dag had hij hem met die bontgekleurde deken over zijn schouders de saloon binnen zien lopen. Hij droeg toen ook al dat rare bolvormige hoedje met daarin, uiteraard, een veer. Hij had meteen dat hoedje van zijn hoofd geslagen toen hij naast hem aan de toog kwam staan en hem duidelijk gemaakt dat er hier niet aan roodhuiden geschonken werd. De indiaan had hem even uitdrukkingsloos aangekeken en gezegd dat hij die beslissing aan de barkeeper over wilde laten. Waar haalde hij de brutaliteit vandaan. Natuurlijk had hij hem meteen uitgedaagd voor een duel. De indiaan had geantwoord dat hij geen ruzie zocht en dat, als hij zijn aanwezigheid niet op prijs stelde, hij moest weten dat hij morgen weer zou vertrekken. Hij bleef alleen deze nacht in San Tank. Toen had Benson zijn poncho beetgepakt en hem verteld dat het hem geraden was deze nacht nog hier te blijven. Niemand ontliep een afspraak met Benson. En hij had nu een afspraak met hem. Hij kon er maar beter voor zorgen dat hij er morgen om elf uur was.

Misschien had hij toch een paar borreltjes teveel gedronken toen hij vanavond met zijn maten de aanstaande dood van die roodhuid had gevierd. Hij lag op bed en voelde zich vreemd. Ondanks dat zijn lichaam zwaar aanvoelde, kon hij de slaap niet vatten. Het was net alsof alle zenuwen in zijn lichaam onder spanning stonden. Hij merkte het daarom ook meteen dat er iemand aan het slot van zijn deur bezig was. De sleutel viel met een zacht gerinkel op de vloer, de deur draaide geruisloos open en iemand sloop zijn kamer binnen. Normaliter zou hij de inbreker allang neergeschoten hebben, maar nu lukte het hem zelfs niet eens zijn hoofd op te richten. Pas toen de insluiper vlakbij zijn bed stond zag hij wie het was. Hij had zijn poncho thuis gelaten, maar hij herkende hem aan zijn hoed. Hij brieste van kwaadheid toen de indiaan over hem heen boog.
“Het spijt me dat ik vanavond iets in je drankje heb gedaan, maar ik wil niet dat je alarm slaat. Ik heb je een oud indiaans middeltje gegeven dat tijdelijk je spieren verlamt. Maar maak je geen zorgen. Morgenochtend ben je weer helemaal de oude. Ons duel kan gewoon doorgaan.”
Hij kon niet anders dan wat onbeholpen gegrom uitbrengen, want het middeltje bleek ook op zijn stembanden te slaan.
“Ik ben achter je geheim gekomen, waarom jij alle duels hier wint. Morgen verlaat ik San Tank weer, daarover heb ik niet gelogen, maar wat ik je niet heb verteld is dat ik al een paar dagen hier ben. Je hebt me niet gezien want pas vandaag heb ik weer mijn poncho en hoed gedragen.”
Een ogenblik lag Benson stil terwijl hij zich probeerde te herinneren wanneer hem de afgelopen dagen een vreemdeling was opgevallen. Toen probeerde hij weer uit alle macht zijn armen en benen te bewegen. De indiaan sloeg zijn pogingen uitdrukkingsloos gade.
“Ik heb gezien hoe je de afgelopen week onschuldige reizigers in de val hebt laten lopen. Hoe je ze hebt bedreigd en hebt gedwongen tot een duel die ze niet kunnen winnen. Daarom wil ik je een voorstel doen. Je krijgt morgen je duel, maar het wordt wel een gelijke strijd.”
Benson’s ogen schoten vuur. Hij lag weer stil en bracht zijn ademhaling onder controle. Morgen zou hij met deze roodhuid afrekenen, maar op dit moment was het de indiaan die hem in zijn macht had.
De indiaan stelde tevreden vast dat zijn uitdager, als hij de controle over zijn spieren weer terug had, niet meteen zijn handlangers op hem af zou sturen. De ogen die hem priemend aankeken vertelden hem dat deze man het klusje persoonlijk wilde klaren. Morgen om elf uur zouden alleen zij met z’n tweeën in de hoofdstraat tegenover elkaar staan.
“Ik ben de medicijnman van onze stam, maar daarnaast ben ik ook de barbier,” ging hij op rustige toon verder. Hij haalde vanonder zijn hemd een platte tang tevoorschijn.
“En naast haren knippen doe ik ook de gebitsverzorging.”
Hij duwt de kin van Benson omlaag.
“Mondje open.”
 

Hij ziet dat zijn pistool net buiten het bereik van zijn hand naast zijn hoed terecht is gekomen. Zijn tanden knarsen, meer uit woede dan door de pijn in zijn borst. Hierdoor voelt hij nog beter het gat waar eens zijn gouden tand heeft gezeten. Hij draait zijn hoofd terug naar voren en voelt het warme zand tegen zijn achterhoofd schuren. Het gezicht van de indiaan die naar hem toe loopt is nog even uitdrukkingsloos als afgelopen nacht. Hij knielt naast hem neer en trekt met een stevige ruk de bijl van tussen zijn ribben. Benson realiseert zich dat hij uit gewoonte zijn hoofd iets naar achteren moet hebben gekanteld toen hij opeens de rechter- in plaats van de linkerarm van de indiaan zag bewegen. Daarmee heeft hij kostbare tienden van seconden verloren. Bovendien was hij nu degene die verrast werd toen de indiaan in één vloeiende beweging vanonder zijn poncho een tomahawk tevoorschijn haalde.